Julius Zebra. Rollebollen met de Romeinen dl 1
‘WELKE GEK HEEFT HIER EEN GAT GEMAAKT?’ schreeuwde Julius. Hij duwde de harige wrattenzwijnbillen uit zijn gezicht. Het wrattenzwijn klopte zichzelf af. ‘Ik heb wel eens verhalen over dit soort kuilen gehoord en als ik het goed heb (en ik hoop van harte dat dat niet zo is), dan zitten we nu flink in de penarie.’ Julius wilde net gaan vragen wat een penarie was, toen er nog een grote bos met botten en haren boven op hem donderde. ‘HÉ! WAT GEBEURT ER?!’ schreeuwde hij. Hij probeerde de klomp van zich af te duwen. ‘WAAROM MOETEN DIE IDIOTEN NOU PRECIES OP MIJN KOP TERECHTKOMEN?’ ‘Wie noemt mij hier een IDIOOT?’ Toen ze doorhadden wie dat was, krabbelden ze allebei panisch tegen de zijkanten van de kuil omhoog en begonnen met hoge kreetjes te gillen: ‘EEN LEEUW! EEN LEEUW! HAAL ONS HIER UIT! HAAL ONS ERUIT!’ Maar hun geschreeuw kwam niet boven het happen en loeien van de wolven uit. En toen klonk er van vlak boven hun hoofden een brulstem die bulderde: ‘Uit de weg, jongens! Ik heb die schepsels LEVEND nodig!’ Julius gleed naar de bodem van de kuil en zuchtte diep. ‘Dit gaat echt niet goed aflopen…’